Geschiedenis mosselvisserij

Vroeger lagen de mosselen op de droogvallende zandplaten bij eb (langs de Waddenzee en de Zeeuwse wateren) voor het oprapen. Er kwamen dan ook regelmatig mosselen op tafel bij de Nederlandse kustbewoners. Er werd ook gevist op de vrije mosselbanken. In de vijftiende eeuw ontdekte men dat teveel gevangen mosselen, gewoon dicht bij huis weer in de wateren terug gezet konden worden om ze later weer op te vissen. De smaak van de mosselen werd steeds beter. In Zeeland begon men de mosselen te verhandelen.


Pas in de 17e eeuw nam de mosselvisserij een vooraanstaande plaats in bij de Zeeuwse visserij. Het specialisme breidde zich behoorlijk uit, vooral in de omgeving van Bruinisse, Terneuzen en Axel. In de 17e eeuw verhuisden veel mosselvissers naar Tholen. Deze plaats ontwikkelde zich in die tijd tot het voornaamste mosselcentrum van Zeeland. In 1689 werd er een gilde van mosselvangers gesticht. Maar er ontstond onenigheid tussen de vissers en overbevissing van de Zeeuwse wateren. De mosselvissers uit Tholen kregen ruzie over het vissen op zekere mosselbanken met andere vissers uit Axel, Sas van Gent, Bruinisse, Terneuzen en Gent. De conflicten die ontstonden, worden ook nog wel mosseloorlogen genoemd. In 1707 gaf de Staten van Zeeland alleen Zeeuwen toestemming om in de eigen provincie te vissen. Toch hield niet iedereen zich aan deze bepaling. Opnieuw ontstond rond 1775 grote ruzie met Bergen op Zoom over visrechten. Rond 1800 kun je spreken over een hevige concurrentiestrijd om visgronden. Er ontstonden gevechten tussen vissers uit Yerseke en Tholen. In 1825 werd het Bestuur der Visscherijen op de Schelde en de Zeeuwsche Stromen opgericht om één en ander weer in goed banen te leiden. Er veranderde het nodige. Bij koninklijk besluit van 1866 werd de wilde vangst op mosselen aan banden gelegd. De vissers moesten zich aan regels houden, bijvoorbeeld over de periode waarin men mosselen mocht vangen en de methode waarop ze gevangen mochten worden. Door middel van loting kregen vissers percelen (kweekgronden) toegewezen. Vanaf 1870 werden de kweekgronden door de overheid aan vissers verpacht. De pachters deden hun best om het gedeelte water dat zij in pacht hadden renderend te maken. Voor het kweken van mosselen had men mosselzaad nodig. De schepen voeren in de winter naar de Waddenzee om daar mosselzaad op te halen. Dit werd gebracht naar het perceel van de pachter en daar uitgezaaid. Na een vastgestelde tijd werd het ‘broed’ opgevist met een speciaal net. Of de vissers lieten de schepen droogvallen op de mosselbanken. De mosselen konden dan worden los geharkt. De ingeladen mosselen werden vervoerd naar waterplaatsen waar ze opgeslagen konden worden voor de verkoop. Zo ontstond in de 19e eeuw de mossel- en oestercultuur. Yerseke werd het Europese centrum van de mossel- en oestervisserij.



Lees ook